1 Corinthians 1

113) God des vredes zij met u allen.

Dat is, die de auteur is van alle zegening, goed en voorspoed; en die wil dat onder Zijne kinderen altijd vrede gehouden worde; Rom. 16:20; 1 Cor. 14:33; 2 Cor. 13:11,13; Filipp. 4:9; 1 Thess. 5:23; 2 Thess. 3:16; Hebr. 13:20.

Ro 16.20 1Co 14.33 2Co 13.11,13 Php 4.9 1Th 5.23 2Th 3.16 Heb 13.20 1) een geroepen

Van den van Paulus en hetgeen volgt, zie de aantekeningen Hand. 13:9; Rom. 1:1.

Ac 13.9 Ro 1.1

2) Sosthenes

Dezen menen enige dat geweest is dezelfde Sosthenes, die tevoren was een overste der synagoge te Corinthe, en tot Christus bekeerd is, Hand. 18:17, en dat hij nu bij Paulus was, of met hem van Corinthe was vertrokken, om de vervolging tegen hem, doch dit is onzeker.

Ac 18.17

3) de broeder,

Zo noemt hij dezen Sosthenes, niet alleen omdat hij een discipel van Christus was, maar ook een voornaam leraar en metgezel van Paulus, en bij de gemeente in grote achting. Zie dergelijke 2 Cor. 1:1; Gal. 1:2.

2Co 1.1 Ga 1.2
4) Corinthe is,

Deze was de hoofdstad van Achaje in Griekenland, gelegen tussen twee zee‰n, in de engte waarmede Peloponesus vast was aan Achaje, een zeer rijke en vermaarde koopstad, en daarbij vol weelde en overdaad, die eens was verwoest geweest van de Romeinen, maar daarna ten tijde van den keizer Augustus wederom opgebouwd, en tot haar vorigen bloeienden stand gebracht. Zie Hand. 18:1.

Ac 18.1

5) den geheiligden

Dat is, die door Christus en zijne gemeenschap van den gemenen hoop der wereld zijn afgezonderd tot ene gemeente Gods.

6) den geroepen heiligen,

Namelijk niet alleen uitwendig door het Woord, maar ook inwendig door de kracht des Heiligen Geestes, waardoor hij het beste deel der gemeente, dat is de ware gelovigen, verstaat, waarvan Christus spreekt Hand. 18:10.

Ac 18.10

7) in alle plaats,

Namelijk van Achaje, waar Corinthe in lag, gelijk 2 Cor. 1:1 wordt uitgedrukt. Of, der gehele wereld, waar de naam van Christus aangeroepen wordt, gelijk Hand. 9:14; 2 Tim. 2:22 de gelovigen daardoor beschreven worden. Want hetgeen Paulus aan ‚‚ne gemeente schrijft, is een voorschrift, waarnaar zich alle gemeenten moeten gedragen; gelijk Christus zeide tot Zijne discipelen; Mark. 13:37.

2Co 1.1 Ac 9.14 2Ti 2.22 Mr 13.37
8) Genade zij u

Zie hiervan, Rom. 1:7.

Ro 1.7
9) mijnen God

Dit is het woord des geloofs, hetwelk God voor zijn God erkent, Rom. 1:8, en Christus voor zijn Zaligmaker, Gal. 2:20; niet om andere gelovigen daarvan uit te sluiten, maar om hun een voorbeeld der ware belijdenis voor te schrijven. Zie dergelijke Job 19:25; Ps. 18:3, en Ps. 23:1, en Ps. 27:1; Jes. 63:16; Joh. 20:28; 1 Tim. 1:15, enz.

Ro 1.8 Ga 2.20 Job 19.25 Ps 18.2 23.1 27.1 Isa 63.16 Joh 20.28 1Ti 1.15

10) in Jezus Christus;

Of, door Christus Jezus.

11) in alles zijt

Dat is, met allerlei geestelijke gaven overvloedig begaafd geworden door hem. Hiermede legt hij een fondament om hun te tonen dat zij door deze gaven niet hoogmoedig moeten worden, of tegen elkander roemen, maar dat zij God in Christus daarover moeten danken, en die gebruiken tot stichting van elkander in vrede en enigheid.

12) in alle rede

Of, in allen woord. Dit wordt verstaan, •f van de gave van bekwamelijk te kunnen uitspreken hetgeen door de kennis van hen begrepen was, of van het woord des apostels zelf, waardoor zij tot deze kennis van alle verborgenheden des geloofs gebracht waren; Hand. 20:20.

Ac 20.20
13) de getuigenis

Dat is, het woord des Evangelies van Christus, Rom. 1:16, gelijk hierna 1 Cor. 2:1.

Ro 1.16 1Co 2.1

14) bevestigd is

Namelijk uitwendig door verscheidene wonderen, die onder hen geschied waren, 2 Cor. 12:12, en inwendig door de verzegeling des Heiligen Geestes in hunne harten, 1 Cor. 2:12, en 2 Cor. 1:22. Zie ook Mark. 16:20.

2Co 12.12 1Co 2.12 2Co 1.22 Mr 16.20
15) aan gene gave

Namelijk tot zaligheid en stichting nodig. Anderszins kennen wij hier maar ten dele, en profeteren mar ten dele; 1 Cor. 13:9. En dit zegt hier de apostel in het algemeen van de ware christenen, die onder hen waren, welke hij daarna over het misbruik dezer gaven berispt ten aanzien van de gebreken, die ook onder sommigen van hen waren ingeslopen.

1Co 13.9

16) verwachtende

Namelijk in zijn tweede toekomst, in welke wij, in al hetgeen ons nog ontbreekt, eerst zullen volmaakt worden; 1 Cor. 13:10,11,12. Zie ook 1 Petr. 1:7,13.

1Co 13.10,11,12 1Pe 1.7,13
17) bevestigen

Of, versterken; namelijk in het geloof en begonnen goed, dat alrede in u is.

18) onstraffelijk

Dat is eigenlijk, die niemand zal kunnen beschuldigen; Rom. 1,33.

19) in den dag

Dat is, in den uitersten dag, wanneer Christus zal verschijnen om te oordelen en om de Zijnen volkomenlijk te verlossen; Rom. 2:16; Ef. 4:30.

Ro 2.16 Eph 4.30
20) getrouw,

Namelijk in het uitvoeren zijner beloften, waarmede Hij beloofd heeft dat Hij de Zijnen niet zal verlaten. Zie Jes. 49:15.

Isa 49.15

21) de gemeenschap

Namelijk niet alleen de uitwendige, waardoor wij belijdeni gemeenschap te hebben aan Christus en Zijne weldaden, maar inzonderheid de inwendige, waarin wij door het geloof en door den Geest van Christus, met Hem verenigd en al Zijne weldaden deelachtig zijn. Zie Rom. 8:32; Ef. 3:17; 1 Joh. 1:3.

Ro 8.32 Eph 3.17 1Jo 1.3
22) ik bid u,

Of, vermaan u. Hier begint de apostel hen te vermanen tegen de scheuringen, en hen te waarschuwen dat zij gene uitnemers moeten zijn der personen onder de leraars, alzo daaruit onenigheid rijst; noch om de uitwendige gaven den een meer aanhangen dan den ander. En de leraars zelf, da zij het Evangelie niet oppronken met menselijke wijsheid, of welsprekendheid, maar voorstellen in eenvoudigheid en kracht des Geestes van Christus.

23) door den naam

Dat is, door Christus, of om Christus' wil.

24) hetzelfde spreekt

Dat is, enerlei wijze van spreken gebruikt van hetzelfde geloof, of van de gronden deszelven geloofs; omdat namelijk uit de verscheidenheid van spreken dikmaals komt verscheidenheid van gevoelen, of tenminste ijdele twisting.

25) scheuringen zijn,

Gr. schismata; welke eigenlijk verdeeldheden zijn, die in de gemeente rijzen over enige verschillen in het geloof, die niet fondamenteel zijn; of die het geloof zelf niet aangaan, maar de liefde en uitwendige ordeningen alleen; die zowel als ketterijen [welke eigenlijk de fondamenten der leer raken] onder de werken des vleses geteld worden, Gal. 5:20; hoewel het somwijlen ook breder genomen wordt.

Ga 5.20

26) tezamen

Of, verenigd; ene gelijkenis, genomen van ene zaak, die uit vele delen bestaat, welke, in elkander gevoegd, een volkomen werk of lichaam maken.

27) zin, en in

Of, mening; dit is het andere middel, om ware enigheid te houden in de gemeente, namelijk onder dezelfde wijze van spreken te houden enerlei mening of gevoelen.

28) Chlo‰'s

Deze schijnt geweest te zijn een vrome bejaarde vrouw, en van aanzien onder de gemeente van Corinthe.

29) Paulus; en ik

Namelijk discipel, gelijk ook in 1 Cor. 1:13.

1Co 1.13

30) van Apollos;

Dat deze Apollos ook te Corinthe velen tot het geloof gebracht heeft, blijkt uit Hand. 18:24,27.

Ac 18.24,27

31) Cefas;

Dat is, Petrus, zie Joh. 1:43; Gal. 2:9, waaruit nochtans niet volgt dat Petrus te Corinthe ook gepredikt heeft, maar het kan zijn dat enigen zijner discipelen daar geweest zijn, die zich op Petrus of op Petrus' leer beroemd hebben. Want dat zij ook Paulus, Cefas en Apollo's namen hiertoe hebben misbruikt, en niet alleen de namen van andere leraars, blijkt uit hetgeen volgt 1 Cor. 4:6.

Joh 1.42 Ga 2.9 1Co 4.6

32) Christus.

Deze waren de eenvoudige en oprechte Christenen die geen partijnamen van leraars hebben willen aannemen, en daaraan welgedaan hebben.

33) Is Christus

Van hier voort brengt de apostel verscheidene redenen bij, waarmede hij bewijst dat zulke verdeeldheden onbehoorlijk zijn. Want vooreerst schijnt hieruit dat men Christus wil verdelen, die alleen het hoofd is Zijner gemeente, wanneer men een deel van de gemeente alleen naar Christus noemt, en de andere delen naar Paulus, Petrus, Apollos en andere leraars. Daarenboven dat ook Christus niet alleen de Verlosser is van Zijne gemeente, eindelijk dat zij in iemands anders naam, dan in Christus' naam zouden gedoopt zijn.

34) in Paulus'

Namelijk om Paulus' naam hierdoor aan te nemen. Zie van deze wijze van spreken Matth. 28:19.

Mt 28.19
35) niet gezonden

Dat is, niet voornamelijk. Want al de apostelen zijn gezonden geweest om te dopen, Matth. 28:19, en anderszins zou de apostel ook dezen niet hebben mogen dopen. Maar zij hebben dezen dienst, waartoe minder gaven van node waren dan tot het prediken, om geen tijd te verliezen, aan anderen van hunne discipelen en leraars overgelaten. Zie Hand. 10:48.

Mt 28.19 Ac 10.48

36) niet met wijsheid

In de navolgende woorden ontdekt de apostel den oorsprong, waaruit deze verdeeldheden onder de Corinthi‰rs waren gesproten, namelijk daaruit, dat enige leraars de oprechtheid in de eenvoudigheid des Evangelies van Christus zochten op te pronken met menselijke welsprekendheid en te vermengen met menselijke wijsheid of wijsbegeerte, waardoor de oren van sommige toehoorders kittelig werden, en andere oprechte leraars verachtten, of voorbijgingen; welk doen de apostel met zijn voorbeeld en andere redenen wederlegt.

37) woorden,

Gr. woord, of rede; namelijk die de menselijke wijsheid leert, 1 Cor. 2:4; of met kunstige welsprekendheid.

1Co 2.4

38) het kruis van

Dat is, het woord des kruises, gelijk in 1 Cor. 1:18 verklaard wordt.

1Co 1.18

39) verijdeld worde.

Dat is, van zijn lof en kracht beroofd worde, hetwelk geschiedt als men dezelve aan de menselijke wijsheid of welsprekendheid toeschrijft.

40) het woord des

Dat is, de leer des Evangelies van Christus, die voor ons gekruisigd is.

41) dwaasheid;

Dat is, wordt van hen voor dwaasheid gehouden en van de wereldwijzen gerekend.

42) ene kracht

Dat is, een middel, waardoor de Geest van Christus in ons krachtig werkt het geloof en de wedergeboorte tot onze zaligheid; Rom. 1:16; 2 Cor. 3:3,4.

Ro 1.16 2Co 3.3,4
43) der wijzen

Dat is, die voor wereldwijzen gehouden worden, of die zichzelven zulke wijsheid toeschrijven. De profeet verhaalt deze woorden tegen degenen, die het woord Gods, van de profeten voorgesteld, verachtten, en meer hielden van menselijke leringen.

44) de wijze?

Dat is, wereldwijzen. Deze woorden schijnen genomen te zijn uit Jes. 33:18, waar dergelijke, doch wat veranderd, gevonden worden, of zijn de woorden van Paulus zelf, die hij uit de voorgaande getuigenis trekt. Dan de zin komt op een uit.

Isa 33.18

45) de wijsheid

Namelijk wanneer de mensen de goddelijke zaken naar dezelve willen afmeten.

46) dwaas gemaakt?

Dat is, getoond dwaas te zijn, of ook door een rechtvaardig oordeel tot dwaasheid overgegeven. Zie Rom. 1:21,22.

Ro 1.21,22
47) in de wijsheid Gods

Dat is, in de schepselen van den hemel en de aarde, door welke God Zijne wijsheid zonderling openbaart; Rom. 1:20.

Ro 1.20

48) niet heeft gekend

Namelijk alzo het behoort en ter zaligheid nodig is; Rom. 1:18,20.

Ro 1.18,20

49) door de wijsheid,

Door hun natuurlijk verstand en rede.

50) de dwaasheid der

Dat is, door de prediking des gekruisigden Christus, die de wereldse mensen voor dwaasheid houden, 1 Cor. 1:23.

1Co 1.23
51) een teken

Dat is, wonderen. Zie Matth. 16:4; Joh. 4:48.

Mt 16.4 Joh 4.48

52) wijsheid zoeken;

Dat is, redenen, die van het menselijk vernuft voor wijsheid gehouden worden.

53) ene ergenis en

Namelijk vanwege Zijn geringen en verachten staat in de wereld, overmits zij een machtigen koning in de wereld verwachten, die hen als kleine koningen over anderen zou doen heersen. Zie ook Luk. 2:34.

Lu 2.34

54) ene dwaasheid;

Namelijk dat wij het leven door den dood van een gekruisigden mens zouden verwerven.

55) die geroepen zijn,

Namelijk niet alleen uitwendig door het Woord, want alzo zijn ook de voorgaanden, die verloren gaan, geroepen; maar ook inwendig en krachtig door den Geest Gods en naar Zijn voornemen; Rom. 8:28,30 en hier 1 Cor. 1:26,27.

Ro 8.28,30 1Co 1.26,27

56) [prediken wij]

Hierdoor kan verstaan worden, •f de predikatie van Christus, welke tevoren, 1 Cor. 1:18, ook de kracht Gods is genoemd; •f Christus zelf, die de macht en wijsheid Gods genoemd wordt, omdat Hij is het uitgedrukte beeld van den persoon des Vaders, door welken Hij Zijn goddelijke macht en wijsheid, in het verlossen des mensen, boven alle dingen heeft betoond, 1 Cor. 1:30. Zie Spreuk. 8:1; Matth. 11:19; Luk. 11:49.

1Co 1.18,30 Pr 8.1 Mt 11.19 Lu 11.49
57) het dwazeGods

Dat is, hetgeen zij voor zwak en van gene kracht houden om de mensen tot de zaligheid te brengen, is sterker of krachtiger dan zij met al hun vermetele welsprekendheid en aanzienlijkheid.

58) het zwakke Gods

Dat is, hetgeen zij voor zwak en van gene kracht houden om de mensen tot de zaligheid te brengen, is sterker of krachtiger dan zij met al hun vermetele welsprekendheid en aanzienlijkheid.

59) gij ziet uwe

Of, ziet uwe roeping; dat is, hoe gij geroepen zijt; of, degenen, die geroepen zijn onder u, namelijk tot de gemeenschap van Christus van van Zijne gemeente.

60) naar het vlees,

Dat is, naar den uitwendigen staat en achting der mensen.

61) het dwaze der

Dat is, degenen, die de wereldwijzen voor dwazen, zwakken, onedelen, enz. houden.

62) uitverkoren opdat Hij de wijzen

Dat is, naar Zijn eeuwige verkiezing tot Zijne gemeente gebracht.

63) zou beschamen.

Dat is, betonen zou dat hetzelve in zaken der zaligheid voor God niet geldt, maar ijdel is.

64) hetgeen niets is,

Dat is, dat zo gering geacht wordt, alsof het niets ware; 1 Cor. 3:7.

1Co 3.7

65) hetgeen [iets] is

Dat is, dat geacht wordt iets, of wat groots te zijn.

66) teniet zou

Dat is, ijdel en onnut zou betonen te zijn.

67) geen vlees

Dat is, geen mens, gelijk Gal. 2:16, namelijk alsof er iets in hem ware, waardoor God bewogen zou zijn om hem deze genade meer dan andere te doen.

Ga 2.16
68) uit Hem zijt

Dat is, uit Zijne genade en kracht; gelijk Rom. 11:36. Zie 1 Joh. 4:1,2,4,6.

Ro 11.36 1Jo 4.1,2,4,6

69) in Christus

Dat is, met Christus, door het geloof verenigd; Rom. 8:1.

Ro 8.1

70) wijsheid van

Dat is, een oorzaak en stof van alle rechte wijsheid, en rechtvaardigheid, en heiligmaking.

71) verlossing.

Namelijk van alle kwaad en ellenden des lichaams en der ziel, welke volkomen zal geschieden ten uitersten dage, die daarom de dag der verlossing genaamd wordt; Ef. 4:30. Zie ook Luk. 21:28; Rom. 8:23.

Eph 4.30 Lu 21.28 Ro 8.23
72) roeme in den

Dat is, alles Hem alleen toeschrijve, met dankzegging; Jer. 9:23.

Jer 9.23
Copyright information for DutKant